Unidad 16 Diálogo / situación ¡No le eches azúcar a la paella! la tienda de ultramarinos doscientos gramos el ingrediente reservar la barra (de pan) ?Cuánto le debo? !No me digas! merecer ?Qué te ha hecho para merecer eso? Lo que sí necesitas Lo siento tener la intención de + inf. estar fresco estar de oferta doe geen suiker in de paella! kruidenierszaak tweehonderd gram ingrediënt reserveren, voorbehouden stokbrood hoeveel moet ik u Heus? Dat kan niet waar zijn! verdienen Wat heeft ze gedaan om dat te verdienen Wat je wel nodig hebt Het spijt me van plan zijn om… vers zijn in de aanbieding zijn 1 Unidad 16 Gramática El imperativo De Spaanse gebiedende wijs (cf. Cuaderno 1, unidad 10, página 5) 1. El imperativo afirmativo (“de bevestigende imperatief” = het gebod) Voor de vorming onderscheiden we twee categorieën: 1.1 El imperativo familiar Onder deze categorie valt het gebod gericht tot de tweede persoon enkelvoud “tú” en de tweede persoon meervoud “vosotros”. Omdat de tweede persoon de aanspreekvorm is voor de informele omgang (“tutoyeren”), wordt deze gebiedende wijs “familiar” genoemd. De vorming van deze “imperativo familiar” is niet moeilijk: - voor de 2de persoon enkelvoud gebruik je de derde persoon enkelvoud van de presente - voor de 2de persoon meervoud vervang je de eind “-r” van de infinitief door een “-d” -AR -ER -IR tú ¡habla! ¡come! ¡abre! vosotros ¡hablad! ¡comed! ¡abrid! Enkele uitzonderingen voor de 2de persoon enkelvoud (“tú”): decir hacer ir poner salir ser tener venir ¡di! ¡haz! ¡ve! ¡pon! ¡sal! ¡sé! ¡ten! ¡ven! 2 Unidad 16 1.2 El imperativo de cortesía Onder deze categorie valt het gebod gericht tot de derde persoon enkelvoud “usted” en de derde persoon meervoud “ustedes”. Omdat het hier gaat om de beleefdheidsvormen “usted/ustedes”, wordt deze gebiedende wijs de “imperativo de cortesía” (“cortesía” = beleefdheid) genoemd. De vormen voor de “imperativo de cortesía” zijn ontleend aan de Spaanse “subjuntivo” = “aanvoegende wijs” (cf. de Franse 1 subjonctif) . Het uitgebreide gebruik van de Spaanse subjuntivo komt in het derde jaar aan bod; onthoud voorlopig gewoon dat de beleefdheidsvormen van de gebiedende wijs in het Spaans identiek zijn aan de vormen van de subjuntivo. Ook het gebod gericht tot de eerste persoon meervoud “nosotros” (“laten we…”) is ontleend aan de subjuntivo, vandaar staat ook deze vorm in het volgende schema: -AR usted ¡hable! nosotros ¡hablemos! ustedes ¡hablen! -ER ¡coma! ¡comamos! ¡coman! -IR ¡abra! ¡abramos! ¡abran! Enkele werkwoorden hebben wel een onregelmatige “subjuntivo presente”: ser usted ¡sea! nosotros ¡seamos! ustedes ¡sean! dar ¡dé! ¡demos! ¡den! estar ¡esté! ¡estemos! ¡estén! ir ¡vaya! ¡vayamos! ¡vayan! haber ¡haya! ¡hayamos! ¡hayan! saber ¡sepa! ¡sepamos! ¡sepan! 2. El imperativo negativo (“de ontkennende imperatief” = het verbod) Belangrijke opmerking: voor het verbod worden ALLE vormen (ook die van “tú” en “vosotros”) ontleend aan de subjuntivo: tú usted -AR ¡no hables! ¡no hable! -ER ¡no comas! ¡no coma! -IR ¡no abras! ¡no abra! 1 Zoals jullie in het derde jaar zullen leren, wordt deze “subjuntivo” gebruikt om allerlei subjectieve taaluitingen uit te drukken, zoals het beleefde gebod en het verbod, maar ook hoop, wens, vrees, twijfel… 3 Unidad 16 nosotros ¡no hablemos! ¡no comamos! ¡no abramos! vosotros ¡no habléis! ¡no comáis! ¡no abráis! ustedes ¡no hablen! ¡no coman! ¡no abran! De onregelmatige “subjuntivo presente” keert natuurlijk ook hier terug: ser ¡no seas! usted ¡no sea! nosotros ¡no seamos! vosotros ¡no seáis! ustedes ¡no sean! tú dar ¡no des! ¡no dé! ¡no demos! ¡no deis! ¡no den! estar ¡no abras! ¡no abra! ¡no abramos! ¡no abráis! ¡no abran! ir ¡no vayas! ¡no vaya! ¡no vayamos! ¡no vayáis! ¡no vayan! haber ¡no hayas! ¡no haya! ¡no hayamos! ¡no hayáis! ¡no hayan! saber ¡no sepas! ¡ no sepa! ¡no sepamos! ¡no sepáis! ¡no sepan! Zoals je uit de tabelletjes kunt afleiden, zijn de uitgangen van de subjuntivo presente: - voor de werkwoorden op –AR: -e, -es, -e, -emos, -éis, -en - voor de werkwoorden op –ER en –IR; -a, -as, -a, -amos, -áis, -an Voor de vorming van de subjuntivo: steeds vertrekken van de “yo” van de indicativo presente: • als de eerste persoon enkelvoud (“yo”) van de indicativo presente onregelmatig is, zie je dit in alle vormen van de subjuntivo presente: - salir (yo salgo) salga, salgas, salga, salgamos, salgáis, salgan - poner (yo pongo) ponga, pongas, ponga, pongamos, pongáis, pongan Ook andere onregelmatigheden uit de indicativo presente blijven bewaard: • cerrar (ie) cierre, cierres, cierre, cerremos, cerréis, cierren DUS: “diptongación” ook hier enkel in het enkelvoud en derde persoon meervoud • volver (ue) vuelva, vuelvas, vuelva, volvamos, volváis, vuelvan DUS: “diptongación” ook hier enkel in het enkelvoud en derde persoon meervoud • pedir (i) pida, pidas, pida, pidamos, pidáis, pidan 4 Unidad 16 • MERK OP: “debilitación” in ALLE personen!!! werkwoorden met “diptongación” + “debilitación” (zie kopies “El gerundio”, § 2.2): “diptongación” in het enkelvoud + 3de meervoud, “debilitación” in de 1ste en 2de p. meervoud (“nosotros” en “vosotros”): sentir (ie, i) sienta, sientas, sienta, sintamos, sintáis, sientan dormir (ue, u) duerma, duermas, duerma, durmamos, durmáis, duerman 3. El imperativo + pronombres personales 3.1 El imperativo afirmativo LEVANTARSE tú ¡levántate! usted ¡levántese! nosotros ¡levantémonos! vosotros ¡levantaos! ustedes ¡levántense! ABRIR la puerta ¡ábrela! ¡ábrala! ¡abrámosla! ¡abridla! ¡ábranla! ABRIRLA Opmerkingen: - het reflexief voornaamwoord of COD / COI wordt achteraan de vorm gekleefd - klemtoon moet behouden worden hier en daar geschreven accent nodig - voor “nosotros”: de –s van de uitgang “-mos” valt weg vóór het reflexieve “-nos”: “levantémonos” “levantémosnos” - voor “vosotros”: de eind –d van de imperatief valt weg vóór het reflexieve “-os”: “levantados” “levantaos” 3.2 El imperativo negativo LEVANTARSE tú ¡no te levantes! usted ¡no se levante! nosotros ¡no nos levantemos! vosotros ¡no os levantéis! ustedes ¡no se levanten! ABRIR la puerta ¡no la abras! ¡no la abra! ¡no la abramos! ¡no la abráis! ¡no la abran! ABRIRLA Opmerking: 5 Unidad 16 het reflexief voornaamwoord of COD / COI wordt apart voorop geplaatst 6 Unidad 16 Vocabulario GENERAL el alimento alimentar tomar(se) la comida comer el hambre (f) el desayuno desayunar el almuerzo almorzar (ue) la merienda merendar (ie) la cena cenar la bebida beber la sed cocinar asar la ración el trozo el plato el postre el mantel la servilleta el vaso la copa la taza el plato el cubierto el cuchillo el tenedor la cuchara la cucharilla dulce agrio/-a agridulce voedsel; voeding voeden tot zich nemen; drinken; eten eten; maaltijd; middageten eten honger ontbijt ontbijten lunch; lichte maaltijd in de ochtend lunchen; een lichte maaltijd gebruiken vieruurtje, tussendoortje een vieruurtje / tussendoortje gebruiken avondeten het avondeten gebruiken drank drinken dorst koken braden portie stukje gerecht; gang dessert tafellaken servet glas glas; borrel kopje bord bestek mes vork lepel theelepeltje zoet zuur zoetzuur 7 Unidad 16 amargo/-a ácido/-a estar rico/-a la receta bitter zuur lekker zijn recept VERDURAS Y LEGUMBRES la verdura el legumbre la lechuga la ensalada el tomate el pimiento el pepino la patata la zanahoria la cebolla el champiñón el ajo la col la coliflor el repollo la lombarda la endivia las coles de Bruselas el guisante el garbanzo la alubia la judía la judía verde la lenteja el espárrago el calabacín la berenjena la alcachofa las espinacas la acelga el apio el maíz el perejil el ajo groente peulvrucht; groente (krop)sla salade, slaatje; sla tomaat paprika komkommer aardappel wortel ui (ook: bloembol) champignon look kool bloemkool witte kool rode kool witlof spruitjes erwt kikkererwt boon boon spercieboon linze asperge courgette aubergine artisjok spinazie snijbiet selder maïs peterselie look LAS FRUTAS la la el la fruta naranja limón manzana fruit sinaasappel citroen appel 8 Unidad 16 la pera el melocotón la uva el melón la sandía el plátano la piña la ciruela el albaricoque la cereza la fresa la frambuesa la aceituna la nuez estar maduro/-a la macedonia peer perzik druif meloen watermeloen banaan ananas pruim abrikoos kers aardbei framboos olijf noot rijp zijn fruitsalade CARNES Y FIAMBRES la el la la la la el el la el el el el el el el la la el la carne fiambre carne de vaca carne de cerdo carne de ternera carne de cordero bistec filete chuleta solomillo escalope tocino pollo conejo jamón chorizo morcilla carne picada salchichón salchicha el el el el el la pescado marisco atún salmón bacalao trucha vlees vleeswaren, charcuterie rundvlees varkensvlees kalfsvlees lamsvlees; schapevlees steak, biefstuk filet kotelet ossehaas schnitzel; lapje vlees spek kip konijn ham chorizo (Spaanse paprikaworst) bloedworst gehakt soort cervelaatworst worstje; saucijsje PESCADOS Y MARISCOS vis schelp-/schaaldier tonijn zalm kabeljauw forel 9 Unidad 16 el la el la la el la el el el la el el el lenguado tong lubina zeewolf boquerón ansjovis sardina sardine langosta zeekreeft cangrejo krab gamba gamba langostino soort reuzengarnaal mejillón mossel camarón garnaal merluza heek pulpo octopus calamar (vaak meervoud) inktvis chopito kleine inktvis OTROS PRODUCTOS el producto lácteo zuivelproduct la leche melk el queso kaas el huevo ei la tortilla omelet la empanada soort pastei el yogur yoghurt la nata (slag)room el pan brood la rebanada de pan sneetje brood la mermelada jam la mantequilla boter el arroz rijst la harina meel; bloem los espaguetis spaghetti los macarrones macaroni la pasta pasta la croqueta kroket el azúcar suiker la sal zout la pimienta peper el aceite olie el vinagre azijn la mostaza mosterd la mahonesa / mayonesa mayonaise el azafrán saffraan la miel honing el chocolate chocolade la golosina versnapering, lekkernij 10 Unidad 16 el la el el el la el el la pastel torta / tarta bollo churro caramelo galleta helado chicle sopa gebakje, taartje taart koffiekoek gefrituurde deegstengel toffee; snoepje koekje ijs(je) kauwgom soep LAS BEBIDAS el agua mineral (f) con/sin gas el zumo el refresco la gaseosa el café el café solo el (café) cortado el café con leche el té el vino el vino blanco el vino tinto el vino rosado la cerveza la caña el champán el jerez el ron la ginebra la sangría mineraalwater met/zonder bruis sap frisdrank prik koffie zwarte koffie koffie met klein beetje melk koffie met melk thee wijn witte wijn rode wijn roséwijn bier pils; biertje (van het vat) champagne sherry rum jenever, gin sangria 11 Unidad 16 supermercado carnicería pescadería panadería floristería una boutique bacalao al pil pil pollo al chilindrón fideuá calamares en su tinta cabrito al horno pipirrana lubina al sal migas arroz a banda zarzuela percebes cocochas morteruelo pisto manchego asado/a frito/a hervido/a guisado/a a la plancha a la brasa al horno llevar un cuarto kilo medio kilo un kilo cortar en rodajas finas calentar el aceite a fuego lento estar blandita pegarse escurrir dar la vuelta cazuela una fuente olla una sartén supermarkt slagerij viswinkel broodbakkerij, bakker bloemenwinkel boetiek kabeljauw met knoflook mayonaise (Baskisch) kip met paprika pasta van rijst en noedels inktvis (met inkt) geitevlees in oven salade van tomaten en komkommer zeewolf croutons witte rijst visstoofpot eendenmossels viswangetjes stoofschotel van vlees ratatouille gebraden gebakken gekookt gestoofd gegrilled geroosterd oven bevatten snijden in fijne schijfjes de olie opwarmen op een laag vuurtje gaar zijn aanbranden laten uitlekken omkeren casserol diepe schotel (snel)kookpan koekenpan 12 Unidad 16 queso machego kaas uit “La Mancha” 13 Unidad 16 Traducir 14
© Copyright 2024